Redactioneel

NTZ Redactioneel juni 2016

Dr. Wil H.E. Buntinx, hoofdredacteur

Nadat de Tweede Kamer op 21 januari 2016 had ingestemd met de ratificatie van het UN verdrag inzake de rechten van mensen met een handicap, deed de Eerste Kamer hetzelfde op 12 april 2016. Daarmee zal dit verdrag binnenkort – op voorwaarde dat enkele procedurele stappen voorspoedig verlopen – ook in Nederland bindende rechtskracht krijgen, richting gevend worden en een toetsingskader vormen voor (de ontwikkeling van) wet- en regelgeving met het oog op inclusie van mensen met een beperking in de samenleving. De ratificatie van het VN-verdrag schept verplichtingen. Overheden, bedrijven en maatschappelijke organisaties moeten nu gaan werken aan een toegankelijker en inclusievere samenleving.

Nog onduidelijk is of Nederland ook het optioneel protocol zal ondertekenen waarmee individuele burgers een klacht kunnen indienen bij het VN-comité voor rechten van mensen met een beperking. Hiermee lijkt de strijd nog niet helemaal gestreden. Het toekennen van dit klachtrecht zou voor Nederland niettemin een moedige voortzetting zijn van de verplichtingen die de Staat met ratificatie aangaat. De meerderheid van Staten die het Verdrag ratificeerden deden dat ook voor het optioneel protocol.

In menig NTZ redactioneel hebben we de laatste tien jaren gewezen op het belang van dit Verdrag voor de erkenning van gelijke rechten en voor de waardigheid van burgers met een beperking. Waar voorheen het streven naar een inclusieve samenleving en het recht van individuen op volwaardige sociale participatie nog als een sympathiek idealisme van enkelen kon worden opgevat is dit nu niet meer vrijblijvend. Dit heeft consequenties voor de samenleving maar ook voor de professionele gehandicaptensector.

Voor de hand ligt dat zorgvoorzieningen in Nederland een gewetensonderzoek starten naar de wijze waarop zij maatschappelijke participatie voor hun cliënten nu faciliteren. In menig NTZ artikel is voldoende betoogd en aangetoond dat dit niet alleen mensen met een lichte maar ook met (zeer) ernstige verstandelijke en meervoudige beperkingen betreft. Onderzoek heeft duidelijk gemaakt dat nog al te vaak te weinig over de mogelijkheden voor deze laatste groep wordt nagedacht en dat meer werk kan worden gemaakt van het bieden van kansen.

Het gaat bij het Verdrag om het recht om te participeren, om kansen creëren, en niet om mensen met een beperking nu van buitenaf situaties en activiteiten op te dringen. En al zeker geen onredelijke situaties. Maar keuzemogelijkheden moeten er wel zijn evenals de mogelijkheid en ondersteuning om van keuzen gebruik te maken. Artikel 19 van het verdrag is wat dat betreft ‘pittig’ en kan voor residentiële voorzieningen tot ingrijpende consequenties leiden.

Professionals en onderzoekers hebben de taak mede invulling te geven aan het ontwikkelen van waardige ondersteuning en ‘redelijke aanpassingen’ waarvan sprake is in het verdrag. Een organisatie als IASSID is daar al jaren zeer duidelijk over. Bezinning over de structuur, inrichting, en werkwijzen van zorgorganisaties maakt daar deel van uit. Door de lange voorgeschiedenis van ‘zorgen voor’ en van een zekere scheiding van speciale voorzieningen van de ‘gewone’ samenleving wordt in Nederland nog al te vaak de persoon met een beperking beschouwd binnen de context, binnen de grenzen (en mogelijkheden) van de zorgvoorziening. Binnen die institutionele ‘horizon’ wordt gekeken naar wat de organisatie kan doen voor het ‘functioneren’ van ‘haar’ cliënten. Het Verdrag legt een ander perspectief op: de persoon als lid van de samenleving. De taak van professionele voorzieningen wordt dan het faciliteren van een goed en waardig leven. Hoe dat er uit ziet is voor elk individu anders. De cliënt van een voorziening wordt niet binnen de organisatie getrokken waar hij of zij uiteraard ‘centraal staat’ en waar ‘voor hem of haar wordt gezorgd’ maar de voorziening geeft ondersteuning aan een burger waar hij/zij die nodig heeft. Hoe en waar, dat wordt individueel afgesproken.

Het lijkt er soms op dat we al een heel eind op weg zijn want we werken met ‘persoonlijke ondersteuningplannen’, binnen ‘persoonsgerichte organisaties’ die nu de ‘cliëntgerichte, zelfsturende teams’ uit de jaren negentig van de vorige eeuw weer van stal halen.

De bezinning die wordt bedoeld betreft echter ook deze begrippen die maar al te vaak verbaal een intentie suggereren die in de praktijk bij enige kritische beschouwing gebrekkig wordt waargemaakt. Met andere woorden, met de ratificering van het Verdrag en met de huidige ‘transformaties’ binnen het zorgstelsel en binnen zorgorganisaties zijn we er nog niet. Zoals gezegd, kritisch onderzoek kan hier een rol spelen; verkennend en inspirerend. Wetenschap heeft een rol bij het in de praktijk brengen van de waarden van het Verdrag. Maar laten we niet uit het oog verliezen dat het realiseren van deze waarden niet alleen een zaak van weten is maar ook van geweten.

De bijdragen in dit juninummer van NTZ sluiten aan bij de opgave voor kritisch onderzoek en bezinning die het Verdrag impliceert.

E. Venema, C. Vlaskamp en S. Otten openen met het artikel ‘De vrijwilliger in de zorg voor personen met een verstandelijke beperking: kenmerken, inzet en visie’. De context is hier ook het bevorderen van sociale participatie.

M. Kolen en F. Vosman reflecteren op de zorgprofessional als drager van publieke moraal vanuit een zorgethisch perspectief.

G.J. Hanzen, E.L. Korevaar, A.A.J. van der Putten, A. Zijlstra en A. Waninge doen verslag van een descriptief onderzoek naar de toepasbaarheid en resultaten van een nieuwe methodiek om de participatie te vergroten van volwassenen met visuele en (zeer) ernstige verstandelijke beperkingen. Dit onder de titel: ‘Zorg voor Participatie’.

Tot slot beschrijven B.J.M. Frederiks, V.E.T. Dörenberg en M. van Nieuwenhuijzen een praktijkonderzoek naar bemoeizorg in de zorg voor mensen met een lichte verstandelijke beperking.

Het volgende NTZ nummer – september 2016 – wordt een themanummer waarin de organisatie van zorg en ondersteuning centraal zal staan. Aansluitend bij dit themanummer organiseren NTZ en haar uitgever, Koninklijke Van Gorcum, op 10 november een Kennismiddag. Een nieuw initiatief om lezers de gelegenheid te bieden om in contact te komen met NTZ auteurs en met hen van gedachten te wisselen (kijk voor meer informatie op www.ntzkennisdagen.nl).

Vanzelfsprekend vindt de lezer in dit juninummer de gebruikelijke rubrieken boekbespreking, berichten, agenda en publicaties.

Deel dit artikel